Ondanks tegenslagen en kritiek wist Ástor Piazzolla de wereld te overtuigen dat Argentijnse tango meer is dan volksmuziek.
Tango is een toegankelijk muziekgenre, dat openstaat voor de tijdsgeest, persoonlijke achtergronden en muzikale innovaties, zo bewees Ástor Piazzolla (1921-1992) zijn gehele leven. Het Afro-Cubaanse jazzgezelschap Nueva Manteca onderwerpt in hun nieuwste productie Piazzolla’s tango aan de Cubaanse clave. Legendarische composities, van (Máxima’s) Adiós Nonino tot Libertango, krijgen een Cubaans tintje. Een uitdaging, zeker, maar de genre-injectie geeft geen reden tot onrust.
Integendeel: de muzikale confrontatie toont datgene waar Piazzolla lang voor heeft gestreden: tango evolueert en blijft immer in beweging. Lang weigerden de Argentijnen deze aanname te accepteren. Ook toen hij succes kreeg, beschuldigden vele landgenoten hem van moord op de Argentijnse ziel. Maar, zoals Piazzolla in zijn memoires vertelt: ‘Ze zouden me moeten zien als de redder van tango’. Een portret van de meest markante figuur van muzikaal Argentinië.
‘Ik heb een revolutie gecreëerd in tango. Ik brak de moedervorm; dat is waarom ik zo ben aangevallen en waarom ik mezelf heb moeten verdedigen.’
Hij is teleurgesteld dat er geen rolschaatsen in het cadeautje van zijn vader zitten. De 8-jarige Piazzolla woont in de jaren twintig en dertig in Greenwich Village (New York), toentertijd een gangsterwijk. Vader Vicente is een tangoliefhebber en zet ‘s avonds consequent de platen op van het Julio de Caro orkest. Zijn zoon moet er ook aan geloven en hij geeft hem hét tango-instrument cadeau: de bandoneon. Een raar instrument met knoppen aan de zijkant, je kan je eigen vingers niet eens zien als je speelt. De jonge Ástor weet niet wat hij er mee aan moet. Daar komt snel verandering in.
Piazzolla is een klein vechtersbaasje, mank geboren, en moet veel moeite doen om zijn hoofd boven water te houden. Op zijn zeventiende vertrekt hij naar Buenos Aires, de hoofdstad van de tango, omdat hij, waar vader Vicente op hoopt, zijn liefde en geluk heeft gevonden in de tango. Hij is een tanguero geworden, een onvoorwaardelijke tangojunk. Grote verschil met zijn collega’s: zijn fascinatie ligt ook bij Bach, Schumann, Gershwin en Ellington, wiens werken hij in New York heeft beluisterd.
Nee Gato, ze willen dansen
Piazzolla voelt de muziek beleving in Buenos Aires. Hij is overtuigd van zijn muzikaal talent en met een gezonde brutaliteit doet hij succesvol auditie voor het orkest van grootheid Aníbal Troilo. Piazzolla leert een hoop en vooral over zichzelf. Traditionele tango, in conventionele bezetting, het gaat hem steeds meer tegenstaan. De behoefte tot het creëren van een eigen stijl groeit. Als ‘Gato’, zijn bijnaam, een klassiek aandoende compositie indient bij het orkest, zegt bandleider Troilo: ‘Nee Gato, we moeten de mensen andere dingen laten horen. Ze willen dansen. Ze betalen geen ticket om te luisteren’.
Hij is een tanguero, maar neemt dit slechts als uitgangspunt om een eigen stijl te ontwikkelen.
Zijn eigen orkest kan niet uitblijven en in 1946 vindt deze aarde. Het geluid is minder sentimenteel en bevat klassiek harmonische figuren van onder anderen Stravinsky (zijn grote held) en Debussy, plus invloeden vanuit de jazzmuziek. Maar na een paar jaar ziet Piazzolla het niet meer zitten en richt zijn pijlers volledig op de klassieke muziek. Dankzij een compositieprijs mag hij naar Parijs en volgt lessen van de beroemde Nadia Boulanger. Hij verzwijgt zijn tangoverleden, maar Boulanger voelt aan dat het niet goed zit. Als hij dan toch een tango speelt voor zijn lerares overtuigt ze hem dat hij zijn achtergrond moet koesteren: ‘Astor, dit is prachtig. Het bekoort mij zeer. Dit is de echte Piazzolla – verlaat hem nooit.’
Eigen stijl maakt vijanden
Vanaf nu is alles anders. Piazzolla voelt zich bevrijd. Hij is een tanguero, maar neemt dit slechts als uitgangspunt om een eigen stijl te ontwikkelen. Met zijn Buenos Aires Octet (twee bandoneons, twee violen, contrabas, cello, piano en elektrische gitaar) zegt hij dansers en zangers vaarwel. Een ware revolutie. Met zulke harde veranderingen maak je nooit vrienden. ‘Laatst zei iemand dat ik beroemd ben, maar niet populair,’ vertelt hij in een interview, ‘dat was een mooi compliment.’
Zijn Argentijnse ziel wordt gevoeld en gerespecteerd door luisteraars uit eigen- en buitenland.
Piazzolla houdt zich stevig vast aan zijn gedachtegoed, maar moet altijd blijven vechten. Zijn retour naar New York eind jaren vijftig is een drama. De Amerikanen begrijpen zijn muziek niet en hij doet commerciële klussen om eten op tafel te krijgen. Als zijn vader overlijdt (Adiós Nonino, 1959) is het dieptepunt bereikt. Dankzij het roken van honderd sigaretten per dag, worstelt hij met zijn gezondheid. De muzikale ontdekkingsreis gaat met vallen en opstaan en hij ziet daarom projecten mislukken. Het Electronic Octet (1976) betitelt hij later zelf als een gedurfde, maar valse stap.
Maar voornamelijk met zijn kwintetten in de jaren zestig (agressief en melodisch) en helemaal vanaf 1978 (doordacht, intellectueel) verovert Piazzolla de wereld. Een walking bass of improvisaties, het publiek ontdekt de wonderwel passende ideeën van de Argentijn. Bovendien blijft hij fantastisch mooie stukken schrijven als Libertango (1974) en Suite Troileana (1975). Zijn Argentijnse ziel wordt gevoeld en gerespecteerd door luisteraars uit eigen- en buitenland. De liefde voor de tango vormt het fundament en combineert hij knap met een muzikale avontuurdrift.
In zijn memoires zegt Piazzolla: ‘Ik heb een revolutie gecreëerd in tango. Ik brak de moedervorm; dat is waarom ik zo ben aangevallen en waarom ik mezelf heb moeten verdedigen. (…). Door deze vloek voelde ik me slecht, omdat als er iets is wat niemand kan ontkennen, dan zijn het mijn roots: tango waarmerkt elke rand van mijn lichaam.’
© Tim Sprangers, Jazz International Rotterdam 2011